
ik sta achter het raam
en kijk naar de wind
die tegen de wolken beukt
dan
kom jij met je gestreepte rokje
ik kan nog net
tegen de God van de wind zeggen:
haar rokje
aan de God van de openende knopen vragen
om mijn kruipende handen aan
haar trillende borsten te zetten
haar lichaam is geen appel
maar lokt mij de hemel in
waar wij kruipend en trillend van elkaar stelen
waar de wind en de wolken bezig zijn
begint het te regenen
ook zijn wij helemaal nat
Redactie: Jan Pekelder
Geen opmerkingen:
Een reactie posten